De aartsbisschop Leopold Anton von Firmian van Salzburg vaardigde een zogenaamd “Emigrationspatent” uit. Hierbij werd het verboden om de leer van de Augsburgse Confessie als uitgangspunt van kerkzijn aan te hangen. Als gevolg hiervan verlieten in 1732 en 1733 ongeveer 21.000 Lutheranen het Salzburgerland om zich in Pruisen, de USA (Georgia) en Nederland te vestigen.
Zeeland verwerkte in 1732 de eerste golf van 59 Salzburger. Dezen vestigden zich op het eiland Walcheren, en werden lid van de kerken in Middelburg, Vlissingen en Veere. Deze groep kon vrij eenvoudig assimileren in de nieuwe omgeving.
Op uitnodiging van de Staten Generaal arriveerde op 9 maart 1733 een tweede groep van 800 Salzburger. Deze immigranten kwamen vrijwel allen uit één bergdorp, namelijk Dürrnberg. Men beoogde deze mensen ten behoeve van de landbouw in het “vrije van Sluis” in te zetten. De verspreiding over het land van Cadzand die dit tot gevolg had was ook één van de redenen dat de vestiging van deze groep mislukte. Een andere reden was de beruchte Zeeuwse Koorts (= een soort malaria) waardoor een niet gering aantal mensen stierf. In 1740 waren nog slechts 200 Salzburger over. De anderen waren opnieuw weggetrokken of overleden. De overgeblevenen woonden allen in de omgeving of in Groede.
Ds. J. G. Fischer die in Regensburg als geestelijk verzorger aan de groep emigranten was toegevoegd bleef de overgebleven groep geestelijk begeleiden. Vooral het Amsterdams Consistorie heeft zich ingezet voor de Lutheranen in het land van Cadzand. Uit de collecten werd een fonds van Cadzand gevormd. Er werd een “raad der commissarissen van de zaken rakende de Salzburger – Dürrnbergse emigranten in de landen van Cadzand” in het leven geroepen (die nog werkzaam bleef tot 1963). Één van de eerste voorzitters, ds. H. van Garel (bijnaam “de troost der Emigranten”) heeft zich sterk beijverd voor de kerkbouw in Groede. In 1739 verleent de Raad van State hiervoor toestemming (op voorwaarde dat het onderhoud volledig ten laste kwam van het Amsterdamse Consistorie). De inwijding vond plaats in 1743. Veel Lutherse gemeenten in Nederland droegen bij aan de inrichting van het gebouw. De Amsterdamse handelaar Garlich droeg in 1744 een zilveren Avondmaalsstel bij. Het orgel kwam in 1836 uit de afgebroken Lutherse kerk van Veere.
Doortrekkende Franse troepen veroorzaakten veel schade.
Opmerkelijk is, dat bij de kerk een school gesticht werd. Aanvankelijk werden 4 meesters aangesteld (2 voor Groede, 1 voor de school in Nieuwvliet en 1 voor die in Schoondijke).
Door terugloop bleef alleen de meester in Groede over (deze was tevens voorzanger in de kerk).
Na de tweede wereldoorlog vindt er in dit gebied door landbouwmechanisatie een bevolkingsverdunning plaats. Vergrijzing en achteruitgang zijn het gevolg. In 1988 vond daarom een samenvoeging plaats met de Lutherse kerken van Middelburg en Vlissingen.
N.B. Van de gemeente Groede zijn penningen bekend. Zie hiervoor het boek Geslagen Verbeelding van Donga en van den Berg