In maart 1521 werden op de rijksdag te Worms al Luthers geschriften verboden en werd hij zelf in de ban gedaan nadat hij volgens overlevering zijn verdediging ten overstaan van de keizer had beëindigd met de woorden: ‘Hier sta ik, ik kan niet anders, zo waarlijk helpe mij God’. Bij zijn terugtocht uit Worms was hij op initiatief van zijn eigen keurvorst heimelijk onderschept en naar de weerburcht de Wartburg gebracht teneinde te voorkomen dat hij, nu hij vogelvrij was verklaard, gedood zou worden. Daar begon hij zijn bijbelvertaling in het Duits. De aldus in de persoon van Luther verketterde evangelische beweging was echter niet meer te stoppen. Dat bleek enkele jaren later op de rijksdag te Augsburg. Op 25 juni 1530 boden de vorsten en steden die waren overgegaan naar de Evangelisch-Lutherse Reformatie op de rijksdag te Augsburg aan Keizer Karel V een geschrift aan waarin zij hun evangelische geloof beleden en voor het goed recht van hun geloofsvisie opkwamen. Dit geschrift kreeg de naam: Geloofsbelijdenis van Augsburg (in het latijn: Confessio Augustana).
De aanbieding en de openbare voorlezing van de belijdenis aan de keizer bleek de geboorte van de lutherse kerkorganisatie. De Augsburgse Confessie behoort met een aantal geschriften van Luther, zoals zijn Grote en Kleine Catechismus, tot de belangrijkste onderdelen van de Lutherse belijdenisgeschriften, die door alle lutherse kerken ter wereld worden onderschreven. Het is ook het grondvest van de in 1945 te Lund opgerichte Lutherse Wereld Federatie.