Met enige regelmaat moesten er maatregelen worden getroffen om de verspreiding van besmettelijke ziektes te voorkomen tijdens epidemieën. Zo werd in 1912, tijdens een roodvonk epidemie, een maatregel ingesteld dat de families van bewoners niet welkom waren om op bezoek te komen wanneer de ziekte in die familie voorkwam. Ook werd er bij de toelating van ouderen nagegaan of zij gevaccineerd waren tegen de pokken of dat ze deze ziekte al hadden gehad waardoor ze immuun waren.
Van sommige oud bewoners zijn vaccinatiebewijzen bewaard gebleven, zoals van Anna Albertina Mester. In 1924 werd zij als Oude vrouw opgenomen, maar als kind woonde zij hier al als wees in huis, toen het nog een gecombineerd wees- en ouderen-huis was. Op vijf jarige leeftijd kreeg zij in 1877 het koepokvaccin en op het bewijs is te lezen dat zij hierna drie koepokken heeft gehad die ‘een geregeld beloop hebben gehad’ en die dus haar bescherming tegen de kinderpokken waarborgden.