Terug naar Bewoners in Beeld

 

'Lydensgeschiedenis’ van een eigenwijzeling

De bestedeling Hendrik Kunne heeft bijna zijn hele leven een haat-liefdeverhouding met het Oude Mannen- en Vrouwenhuis gehad. Als kind was hij met zijn twee zussen in het Lutherse weeshuis ondergebracht. Toen hij meerderjarig was werd besloten hem in het Oude Mannen- en Vrouwenhuis te plaatsen omdat hij door een verstandelijke beperking niet voor zichzelf kon zorgen. Deze overplaatsing verliep niet bepaald vlekkeloos. Zo schreef Hendrik in de eerste weken van zijn verblijf verschillende smeekbeden aan zijn zussen om hem weer uit het huis te halen. Hendrik werd na enkele weken uit het huis gehaald, wat volgens de regenten het begin was van een ‘lydensgeschiedenis’.

Toen Hendrik vertrok ging hij in dienst als timmerman bij een aannemer in Rotterdam. Op deze plek werd hij erg gepest door de andere knechten en tot overmaat van ramp werd Hendrik beroofd. Hendrik was namelijk eigenaar van een klein kapitaaltje, een erfenis van zo’n 2000 gulden, waarvan ook een aandeel aan zijn zussen toebehoorde. De aannemer heeft dit geld van Hendrik afhandig gemaakt en het gebruikt om villa’s mee te bouwen in S ’Gavenmoer. De aannemer ging hierbij failliet en het volledige kapitaal is verloren gegaan. 

Na dit drama zocht Hendrik onderdak bij zijn zus Johanna. Helaas had zij als brochureschrijfster niet de middelen om fatsoenlijk voor hem te zorgen. Daarbij was ze door het fiasco met de aannemer ook zelf in de schulden gekomen. Johanna heeft verschillende smeekbrieven geschreven naar de regenten van het Oude Mannen- en Vrouwenhuis waarna Hendrik drie jaar na zijn vertrek weer terug kwam in het huis.

De regenten besloten vervolgens dat Hendrik beter op zijn plek zou zijn in een pleeggezin op het platteland, waar hij mee kon helpen op de boerderij. Zo kwam Hendrik terecht bij de familie Van Dooren in Epe. In eerste instantie had Hendrik het hier naar zijn zin en schreef hij verschillende brieven om de regenten te bedanken en nieuwtjes te delen. Na verloop van tijd werd Hendrik echter steeds minder tevreden en begon hij weer klaagbrieven te schrijven over dat hij ongeschikt is voor het boerenambacht en veel liever het bloemenvak in zou willen. Met de klaagzang van Hendrik werd niks gedaan, maar omdat de familie Van Dooren ging verhuizen, moest er vier jaar na zijn aankomst toch weer gezocht worden naar een nieuw onderkomen. 

De inmiddels 29-jarige Hendrik kwam toen terecht bij de famillie Pannekoek, maar dat boterde niet. De maat was uiteindelijk vol toen Hendrik in 1923 een buurmeisje aanrandde. Meneer Pannekoek eiste dat Hendrik uit huis werd geplaatst omdat ‘hij door de jongens bespot wordt en wij geen achting meer voor hem voelen’. Hierna heeft Hendrik nog op verschillende adressen door het land gewoond. Af en toe kwam hij in de zomer nog wel in het Oude Mannen- en Vrouwenhuis logeren. Aan het einde van zijn leven woonde Hendrik toch weer in het huis, waarin hij in 1945 kwam te overlijden.